Driftmonitors: Wordt gebruikt om de afwijking van het instrument te controleren door het resultaat van dag 1 te vergelijken met het resultaat van dag 0. Meestal worden intensiteiten gebruikt.
Controlevoorbeelden: Wordt gebruikt om een applicatie met een monster te controleren als dagelijkse controle waarbij het resultaat wordt vergeleken met de bekende concentraties.
LOC-voorbeelden: LOC=correctie voor lijnoverlapping. Voorbeeld van één element om lijnoverlappingen met andere elementen die niet in dat monster aanwezig zijn, weer te geven en te corrigeren.
SUS instellen: Wordt meestal gebruikt in OES om een kalibratie met één punt bij te stellen, bij XRF wordt het mis gebruikt voor een driftmonitor of controlemonster.
Kalibratiemonsters: Voor het instellen van een kalibratie kan een bekend monster, een RM of CRM worden gebruikt.
Voorbeeld van validatie: Gebruikt om een kalibratie te valideren, moet of moet een CRM zijn om er zeker van te zijn dat de kalibratie werkt. In vergelijking met een controlemonster gebeurt dit alleen na het instellen van een kalibratie, niet dagelijks. Voor kalibratie mag geen validatiemonster worden gebruikt.